DFFinancials zal deze pagina regelmatig van updates voorzien zowel voor de particulier als de ondernemer.  Heeft u nog vragen stuur dan een e-mail of ga naar onze contact pagina.

BELASTINGPLAN 2012 1. Afschaffen van diverse kleine belastingen Het totaal aantal belastingen wordt teruggebracht van 22 naar 15. Per 1 januari 2012 zullen de afvalstoffenbelasting en de grondwaterbelasting worden afgeschaft. Per 1 januari 2013 zullen worden afgeschaft: de belasting op pruim- en snuiftabak, de belasting op alcoholvrije dranken, de belasting op leidingwater, de verpakkingenbelasting en het Eurovignet. 2. Vennootschapsbelasting Met ingang van 1 januari 2012 worden binnen de vennootschapsbelasting (Vpb) de volgende maatregelen ingevoerd: a. Beperking aftrek excessieve rente overnameholding Er komt een renteaftrekbeperking voor overnameholdings die met groeps- of bankleningen een onderneming overnemen en daarmee vervolgens een fiscale eenheid (f.e.) vormen. De rente over overnameschulden is voortaan slechts aftrekbaar tot het bedrag van de winst van de f.e. verminderd met het aandeel daarin van de geheel of gedeeltelijk met een schuld gefinancierde overgenomen maatschappij en vermeerderd met de rente over de overnameschulden. Daarbij worden de geheel of gedeeltelijk met vreemd vermogen gefinancierde overnames van het jaar zelf en van eerdere jaren samen genomen. Een negatief aandeel van de met een schuld gefinancierde overgenomen maatschappijen verhoogt de maximaal aftrekbare rente. De aftrekbeperking geldt voor schulden die verband houden met de verwerving van een middellijk of onmiddellijk belang in een lichaam, zolang dat lichaam deel uitmaakt van een f.e. met de overnemer. Het gaat om schulden die voortvloeien uit een overeenkomst van geldlening of een andere overeenkomst die daarmee in economische zin te vergelijken is zoals finance lease of huurkoop. De overnameholdingmaatregel geldt ook voor derdenrente. Renteloze leningen blijven buiten beschouwing. Bij de aftrekbeperking wordt een bedrag van € 1 mln ongemoeid gelaten en blijft de aftrek in stand voorzover de f.e. na de overname niet bovenmatig met vreemd vermogen is gefinancierd. Van een te veel aan vreemd vermogen is sprake voorzover de schulden van de f.e. gemiddeld meer bedragen dan twee maal het eigen vermogen. De maatregel tegen overnameholdingconstructies heeft een eerbiedigende werking voor bestaande situaties. De overnamerente wordt in aftrek beperkt als het overnames betreft die op of na 1 januari 2012 plaatsvinden. b. Nieuwe regeling voor buitenlandse ondernemingswinsten Er komt in de Wet Vpb een nieuwe regeling voor buitenlandse ondernemingswinsten die bestaat uit drie elementen: (1) een objectvrijstelling voor (actieve) buitenlandse ondernemingswinsten, (2) een regeling voor laagbelaste buitenlandse beleggingsondernemingen en (3) een regeling voor de aftrek van per saldo geleden verliezen als een belastingplichtige ophoudt winst uit een andere Staat te genieten. De hele regeling wordt opgenomen in de Wet Vpb, waardoor het deel van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 dat betrekking heeft op de Vpb grotendeels vervalt, net als de regeling in de Wet Vpb die betrekking heeft op de omzetting van een vaste inrichting (v.i.) in een deelneming. Door invoering van een objectvrijstelling wordt de fiscale behandeling van buitenlandse v.i.’s meer gelijkgetrokken met de behandeling van deelnemingen. Bij de objectvrijstelling worden zowel de positieve als de negatieve resultaten van de buitenlandse v.i. uit de wereldwinst geëlimineerd. Hierbij is niet van belang of de voordelen in het land van de v.i. in de belastingheffing worden betrokken. De onderworpenheidseis voor de voorkoming van dubbele belasting met betrekking tot winsten van actieve v.i.’s vervalt. Verliezen van buitenlandse v.i.’s die definitief zijn bij staking van de activiteiten of overdracht ervan aan een derde worden wél in aftrek toegelaten. Net als bij de deelnemingsvrijstelling komt er een regeling om constructies via laagbelastende landen tegen te gaan. De regeling houdt in dat voor voordelen uit zogenoemde passieve v.i.’s in laagbelastende landen de objectvrijstelling niet geldt. In plaats daarvan wordt voor positieve voordelen verrekening gegeven. Negatieve voordelen worden beperkt in aanmerking genomen. c. Buitenlandse belastingplicht stichtingen en verenigingen In verband met het Europese recht wordt de buitenlandse belastingplicht aangepast van in het buitenland gevestigde lichamen die naar buitenlands recht zijn opgericht en vergelijkbaar zijn met naar Nederlands recht opgerichte verenigingen of stichtingen of die een kerkgenootschap zijn. Deze buitenlandse lichamen worden voortaan alleen in de Vpb betrokken voorzover zij een onderneming drijven. d. Buitenlandse aanmerkelijk-belangregeling De buitenlandse aanmerkelijk-belangregeling (a.b.-regeling) wordt aangepast, omdat wordt getwijfeld over de verenigbaarheid ervan met het EU-recht. Het kabinet wil de buitenlandse a.b.-regeling niet geheel afschaffen, maar heeft gerichte anti-misbruikbepalingen getroffen. Daartoe wordt aan de buitenlandse a.b.-regeling de aanvullende voorwaarde toegevoegd dat het a.b. door het buitenlandse lichaam moet worden gehouden met als voornaamste doel of een van de voornaamste doelen het ontgaan van Nederlandse inkomsten- of dividendbelasting bij een ander. Daarnaast wordt een anti-misbruikmaatregel in de Wet dividendbelasting voorgesteld op grond waarvan een coöperatie, die (in)direct aandelen houdt om de heffing van Nederlandse dividendbelasting of buitenlandse belasting bij een ander te ontgaan, inhoudingsplichtig wordt voor de dividendbelasting. e. Bestedingsreserve De omschrijving in artikel 12, lid 1, van de Wet Vpb van lichamen die gebruik kunnen maken van de bestedingsreserve wordt zodanig gewijzigd dat daaronder lichamen vallen die zijn aangemerkt als culturele instelling als bedoeld in artikel 2, lid 3, onderdeel n, van de AWR of kleine organisaties (stichtingen of verenigingen) op het terrein van sport, spel en hobby’s. Voor deze kleine organisaties geldt als eis dat het gaat om niet-commercieel gerichte organisaties, hetgeen tot uitdrukking is gebracht in de voorwaarde dat de winst hoofdzakelijk moet worden behaald met behulp van vrijwilligers. Verder is de term herbestedingsreserve vervangen door bestedingsreserve. Herbesteden impliceert een vervanging, terwijl de toepassing van de reserve ruimer is, omdat die ook kan worden gebruikt voor nieuwe investeringen en projecten die binnen de onderneming worden aangewend. Hieronder vallen niet aan derden ter beschikking gestelde onroerende zaken. De termijn van reserveren wordt verruimd van drie naar vijf jaar. f. Research & Development aftrek Er komt een Research & Development aftrek (RDA). De RDA behelst een nieuwe generieke fiscale faciliteit die tot doel heeft de directe kosten van R&D, niet zijnde loonkosten (die al worden gefacilieerd via de S&O-afdrachtvermindering), te verlagen. De RDA is op dit moment nog niet uitgewerkt, maar wordt later via een nota van wijziging in het Belastingplan 2012 opgenomen. Vanaf 2013 is een structureel budget van € 100 mln beschikbaar voor een RDA+, een kenniswerkersmobiliteitsregeling en een mogelijke verhoging van de S&O-afdrachtvermindering. De RDA+ bestaat uit een extra aftrekpost in de Vpb voor de bijdrage van bedrijven aan privaat-publieke topinstituten (PTI’s) op het gebied van innovatie. 3. Maatregelen Regeer- en Gedoogakkoord a. Zelfstandigenaftrek De zelfstandigenaftrek die nu acht schijven heeft, wordt omgezet in een vaste basisaftrek van € 7.280. Dit bedrag wordt niet geïndexeerd. In dit kader werd aangekondigd dat de regering een verkenning gaat doen naar de invoering van een winstbox. b. Kindregelingen De fiscale kindregelingen worden als volgt aangepast: • De aftrek van levensonderhoud voor kinderen waarvoor geen kinderbijslag of studiefinanciering wordt genoten, wordt versoberd door een verlaging van de leeftijdsgrens van 30 jaar naar 21 jaar. • Met betrekking tot het inkomensafhankelijke deel van de alleenstaande-ouderkorting blijft de leeftijdsgrens van het jongste kind op jonger dan 16 jaar gehandhaafd. Met betrekking tot het niet-inkomensafhankelijke deel van de alleenstaande-ouderkorting wordt de leeftijdsgrens van het jongste kind van jonger dan 27 jaar verlaagd naar jonger dan 12 jaar. Het recht op het niet-inkomensafhankelijke deel van de alleenstaande-ouderkorting wordt voortaan toegekend op basis van de leeftijd van het jongste kind. • De uitzonderingen op de afbouw van de uitbetaling van de algemene heffingskorting uit de inkomstenbelasting (IB) aan de minstverdienende partner voor gezinnen met kinderen tot 6 jaar en voor belastingplichtigen geboren voor 1 januari 1972, wordt in drie stappen afgebouwd in de jaren 2012 tot en met 2014. • De kindertoeslag in box III wordt afgeschaft. • De inkomensafhankelijke combinatiekorting wordt gewijzigd. • Bij de aftrek van weekenduitgaven voor gehandicapten wordt de leeftijdsgrens van 27 jaar en ouder verruimd naar 21 jaar en ouder. c. Vitaliteitspakket Op grond van het vitaliteitspakket verdwijnen de arbeidskorting voor ouderen, de doorwerkbonus, de spaarloonregeling en de levensloopregeling. Daarvoor in de plaats komen een werkbonus en een mogelijkheid tot vitaliteitssparen. d. Vervanging arbeidskorting ouderen en doorwerkbonus door werkbonus Belastingplichtigen van 57 jaar en ouder die arbeidsinkomen genieten, hebben vanaf 2012 geen recht meer op de arbeidskorting. Er komt in 2013 een nieuwe werkbonus van maximaal € 3.000 voor werkende 62-plussers. De werkbonus sluit qua vormgeving en wetgeving aan bij de huidige arbeidskorting voor ouderen in de loon- en inkomstenbelasting. In verband hiermee worden de opbouwpercentages van de doorwerkbonus in 2012 aangepast en wordt de doorwerkbonus per 1 januari 2013 geheel afgeschaft. e. Vitaliteitssparen Voor 2013 wordt in de IB een nieuwe spaarfaciliteit ingevoerd voor binnenlands belastingplichtigen die arbeidsinkomen genieten. Vitaliteitssparen stelt deelnemers in staat om fiscaal voordelig te sparen in de vorm van (a) de spaarrekening, (b) de spaarverzekering of (c) het spaarrecht van deelneming, die vergelijkbaar zijn met de spaarvormen onder de huidige levensloopregeling. Bij vitaliteitssparen zijn de stortingen fiscaal aftrekbaar in box I en wordt pas belasting geheven bij de opname van het tegoed. Het (forfaitaire) rendement over het opgebouwde tegoed wordt niet belast in box III. Het maximaal fiscaal gefacilieerd op te bouwen vermogen bedraagt in totaal € 20.000 (bruto). Daarnaast geldt er een jaarlijkse aftrekbare maximuminleg van € 5.000. Anders dan bij de levensloopregeling is de aanwending van een vitaliteitsspaartegoed niet beperkt tot bepaalde doelen en is de opgebouwde voorziening in beginsel vrij opneembaar. Tot en met 61 jaar is er ook geen beperking met betrekking tot het op te nemen bedrag. Vanaf het jaar dat een deelnemer op 1 januari 62 jaar oud is, geldt een beperking van het maximaal jaarlijks op te nemen bedrag van € 10.000. f. Afschaffing levensloopregeling per 2012 De levensloopregeling wordt per 2012 afgeschaft. Er komt overgangsrecht dat opgebouwde rechten in de levensloopregeling zoveel mogelijk eerbiedigt. De levensloopregeling wordt vanaf 2012 nog opengehouden voor deelnemers die op 31 december 2011 een positief saldo op hun levensloopregeling hebben staan. Vanaf 2013 blijft de levensloopregeling alleen gelden voor deelnemers die voor 1 januari 2013 de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt. Deze deelnemers kunnen hun levenslooptegoed in 2013 geruisloos omzetten in vitaliteitssparen. Daarmee vervalt de mogelijkheid aan levensloop deel te nemen. Naast de levensloopregeling kan niet gelijkertijd worden deelgenomen aan vitaliteitssparen. g. Afschaffing spaarloonregeling per 2012 De spaarloonregeling wordt per 2012 afgeschaft. De opgebouwde rechten worden geëerbiedigd. Het opgebouwde vermogen kan in 2013 in beginsel zonder fiscale gevolgen worden opgenomen, maar de deelnemers die hun tegoed laten staan en zich aan de voorwaarden van de spaarloonregeling houden, kunnen op grond van de overgangsregeling gebruik blijven maken van de vrijstelling voor spaarloon in box III. In dat geval wordt het tegoed jaarlijks gedeeltelijk vrijgegeven. Ook blijven de huidige deblokkeringsmogelijkheden bestaan. In 2016 zal de spaarloonregeling uitgewerkt zijn. Dan zal ook de overgangsbepaling vervallen. h. Verlaging drempel aftrek scholingsuitgaven Om scholing extra te stimuleren wordt de drempel voor aftrek van scholingsuitgaven in box I verlaagd naar € 250. 4. Nieuwe renteregeling Het kabinet introduceert een nieuwe regeling voor het heffen en vergoeden van rente. De nieuwe regeling sluit aan op de regeling verzuimrente van de Awb en is toegesneden op de systematiek van de belastingheffing. De nieuwe renteregeling heeft zowel een heffings- als een invorderingscomponent. De heffingscomponent van de regeling ziet op de periode tot aan de vaststelling van de betalingsverplichting of het recht op teruggaaf bij een belastingaanslag. Deze component wordt voortaan belastingrente genoemd. De invorderingscomponent, die invorderingsrente blijft heten, heeft betrekking op het feitelijk te laat betalen aan de Belastingdienst van een belastingaanslag en de feitelijke uitbetaling door de Belastingdienst van een belastingteruggaaf. Voor de hoogte van het rentepercentage wordt aangesloten bij de wettelijke rente zoals deze geldt voor niet-handelstransacties. a. Door fiscus in rekening te brengen belastingrente In de nieuwe renteregeling gaat voor belastingaanslagen in de IB en Vpb die na afloop van het belastingjaar worden vastgesteld, de rente lopen vanaf 1 juli. Als sprake is van een gebroken boekjaar voor de Vpb, loopt de rente pas vanaf de eerste dag van de zevende maand na afloop van het boekjaar. b. Door fiscus te vergoeden belastingrente Onder de nieuwe renteregeling zal de inspecteur met betrekking tot de inkomsten- en vennootschapsbelasting alleen rente vergoeden als de Belastingdienst na indiening van een verzoek of aangifte te lang doet over het opleggen van een aanslag met een uit te betalen bedrag overeenkomstig die aangifte of dat verzoek. Daarbij gaat voor de inspecteur een afdoeningstermijn van 13 weken gelden voor belastingaanslagen inkomsten- en vennootschapsbelasting met een uit te betalen bedrag die direct volgend op de aangifte worden opgelegd. Als de inspecteur die termijn overschrijdt, volgt rentevergoeding vanaf het moment dat de belastingaanslag opgelegd had moeten zijn tot zes weken na de dagtekening van de aanslag. Voor belastingaanslagen met een uit te betalen bedrag die overeenkomstig een verzoek van de belanghebbende worden vastgesteld, geldt een afdoeningstermijn van acht weken. In deze gevallen geldt dat de renteperiode niet eerder kan aanvangen dan zes maanden na afloop van het belastingjaar. Er wordt geen rente vergoed als de belastingaanslag na bezwaar of een gerechtelijke procedure wordt verminderd of vernietigd. c. Door ontvanger in rekening te brengen invorderingsrente De nieuwe renteregeling wijzigt niet met betrekking tot de door de ontvanger in rekening te brengen rente. Ook onder het nieuwe renteregime wordt nog steeds rente in rekening gebracht over het op de vervaldag nog openstaande bedrag van de belastingaanslag tot de dag van betaling. d. Door ontvanger te vergoeden invorderingsrente In de nieuwe renteregeling vergoedt de ontvanger geen rente over een terugbetaling die het gevolg is van een herziening of vermindering van een reeds betaalde belastingaanslag. De belanghebbende die een geschil heeft met de inspecteur over de hoogte van zijn belastingaanslag heeft een keuze: (1) hij kan het bedrag van de belastingaanslag betalen vooruitlopend op de uitkomst van een herzieningsverzoek of bezwaarprocedure of (2) hij kan om uitstel van betaling vragen. Als hij uitstel van betaling heeft gekregen en hij wordt in de procedure in het gelijk gesteld dan heeft hij geen economisch nadeel geleden. De belanghebbende die er voor kiest vooruitlopend op de procedure de belastingaanslag te betalen, krijgt als hij in het gelijk wordt gesteld, de te veel betaalde belasting terug maar die gaat niet langer meer gepaard met een rentevergoeding. Als de belanghebbende ondanks een verzoek daartoe geen uitstel van betaling heeft gekregen en in de procedure in het gelijk wordt gesteld, zal wel rente worden vergoed. Tot slot is nieuw dat de ontvanger rente zal vergoeden als hij te lang doet over een uitbetaling van een belastingteruggaaf. 5. Koopkrachtpakket a. Overige maatregelen De aanpassingen van de schijven en tarieven in de IB leiden tot de volgende tabel: Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan maar niet meer dan bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat I II III IV – € 18.945 – 1,95% € 18.945 € 33.863 € 369 10,80% € 33.863 € 56.491 € 1.980 42% € 56.491 – € 11.483 52% b. Tijdelijke verlaging tarief overdrachtsbelasting Het tarief van de overdrachtsbelasting is voor de verkrijgingen van woningen met ingang van 15 juni 2011 verlaagd van 6% naar 2%. Deze maatregel, die gedeeltelijk wordt gefinancierd uit het vitaliteitspakket en gedeeltelijk uit de invoering van een bankenbelasting, vervalt per 1 juli 2012. c. Uitbreiding vrijwillige voortzetting pensioenregeling Voor (ex-)werknemers die na ontslag hun pensioenregeling vrijwillig voortzetten, geldt momenteel een fiscale regeling waardoor voor een periode van maximaal 3 jaar na ontslag ook voor deze vrijwillige opbouw van pensioen een faciliëring geldt. De maximale looptijd wordt verruimd van 3 naar 10 jaar na ontslag. Deze wijziging wordt in het eindejaarsbesluit van het ministerie van Financiën aangebracht. Ter dekking van de verlenging van de maximumtermijn van de fiscale faciliteit voor vrijwillige voortzetting wordt het maximum van de jaarlijkse dotatie aan de fiscale oudedagsreserve verlaagd met € 2.500 tot € 9.382. d. Verruiming reikwijdte afdrachtvermindering onderwijs Bepaalde varianten van de afdrachtvermindering onderwijs worden voortaan ook toegekend aan inhoudingsplichtigen die een persoon in dienst nemen die elders in de EU of in de EER een opleiding volgt die vergelijkbaar is met de Nederlandse voor de afdrachtvermindering onderwijs kwalificerende opleiding. Het gaat om de beroepsbegeleidende leerweg (bbl), beroepsopleidende leerweg (bol) en werkend-leren op hbo-niveau. e. Teruggaafregeling dividendbelasting De werkingssfeer van de teruggaafregeling in de dividendbelasting wordt uitgebreid met bij ministeriële regeling aan te wijzen derdelanden waarmee afdoende informatie-uitwisseling bestaat op grond van een bilaterale of multilaterale overeenkomst. Deze uitbreiding van de teruggaafregeling geldt alleen voor portfolio-investeringen. f. Maatregelen 30%-regeling Binnen de 30%-regeling worden de volgende vier maatregelen getroffen om de regeling beter te laten aansluiten bij de bedoeling ervan: 1. Het criterium dat een ingekomen werknemer moet beschikken over een specifieke deskundigheid wordt vervangen door een jaarlijks te indexeren salarisnorm (2011: € 50.619). Bij een salaris dat ten minste gelijk is aan deze norm, wordt de werknemer geacht te beschikken over een specifieke deskundigheid en bij een salaris onder deze norm niet. 2. De kortingsregeling wordt aangescherpt. Er komt een toetsingperiode van 25 jaar. Elke eerdere periode van verblijf of tewerkstelling in Nederland in die 25 jaar en ook een eerdere periode van verblijf of tewerkstelling in Nederland die langer dan 25 jaar geleden is begonnen, maar minder dan 25 jaar geleden is geëindigd, komt in mindering op de looptijd van de 30%-regeling van maximaal 10 jaar. 3. Werknemers die in het buitenland wonen in een gebied dat aansluit op de grens van Nederland worden uitgesloten van de 30%-regeling door de definitie van een ingekomen werknemer aan te passen. Op grond van de nieuwe definitie moet het gaan om een werknemer die voor tewerkstelling in Nederland op een afstand (straal) van ten minste 150 km van de Nederlandse grenzen woont. 4. Voor jonge buitenlanders die in Nederland promoveren en die voorafgaand aan die periode van promoveren in het buitenland verbleven, wordt bepaald dat die periode van promoveren buiten beschouwing blijft bij de toets of een werknemer “uit het buitenland is aangeworven”. Hierdoor kan een buitenlandse promovendus die nog geen 30 jaar is en die na zijn promotie in Nederland wordt tewerkgesteld, als ingekomen werknemer in de zin van de 30%-regeling kwalificeren. De reeds afgegeven beschikkingen voor toepassing van de 30%-regeling worden geëerbiedigd. Een werknemer die de 30%-regeling op enig moment na 1 januari 2012 vijf jaar (60 maanden) toepast en naar de dan geldende regelgeving niet meer als ingekomen werknemer kwalificeert (dus op het toetsmoment niet voldoet aan het salariscriterium en/of voor indiensttreding in de eerder genoemde grensstreek woonachtig was), heeft na die 5 jaar echter niet meer recht op de 30%-regeling. Werknemers die op 1 januari 2012 de 30%-regeling al langer dan 5 jaar toepassen, zijn dit toetsmoment gepasseerd en zullen voor de resterende looptijd recht behouden op de 30%-regeling. De verruimde kortingsregeling geldt alleen voor nieuwe gevallen. De verruiming voor promovendi geldt met ingang van 1 januari 2012. g. S&O-afdrachtvermindering De loongrens in de eerste schijf wordt in de S&O-afdrachtvermindering incidenteel verlaagd van € 150.000 naar € 110.000 en het plafond wordt gehandhaafd op € 14 mln. Bij ministeriële regeling zal een verlaging van het percentage in de 1e schijf van 45% naar 42% worden opgenomen. h. Invoering blanco accijnszegels Per 1 juni 2012 wordt het heffingssysteem van de tabaksaccijns gewijzigd. Er wordt een overstap gemaakt van betaling van het accijns- en omzetbelastingbedrag dat de zegels vertegenwoordigen bij de aanvraag van de accijnszegels (met een vaste krediettermijn) naar een systeem van verschuldigdheid van de accijns en omzetbelasting bij uitslag tot verbruik. Daarnaast wordt een systeem van blanco accijnszegels ingevoerd, waarmee op grond van een beleidsbesluit in 2009 al een pilot van start was gegaan. OVERIGE FISCALE MAATREGELEN 2012 A. Wet inkomstenbelasting 2001 1. Verruiming partnercriteria voor samengestelde gezinnen Aan de bestaande partnercriteria wordt een nieuw criterium toegevoegd op grond waarvan ongehuwd samenwonenden ook als partners worden aangemerkt als zij samen met een minderjarig kind van een van beiden op hetzelfde adres in de gemeentelijke basisadministratie staan ingeschreven. Hiermee wordt voorkomen dat ongehuwd samenwonenden die kinderen in hun gezin hebben uit een andere relatie, de zogenoemde “samengestelde gezinnen”, een groot voordeel genieten ten opzichte van andere gezinnen met kinderen als niet aan één van de bestaande partnercriteria wordt voldaan. Er wordt een tegenbewijsregeling opgenomen voor de situatie waarin sprake is van (onder)huur. 2. Doorschuiving terbeschikkingstelling bij echtscheiding Bij in algemene gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten tot wiens huwelijksgemeenschap een vermogensbestanddeel behoort dat ter beschikking wordt gesteld aan een vennootschap waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon een aanmerkelijk belang (a.b.) heeft, wordt dit vermogensbestanddeel vanaf 1 januari 2011 aan beide echtgenoten voor de helft toegerekend. Dat vermogensbestanddeel kan geruisloos worden doorgeschoven als één van beide echtgenoten de terbeschikkingstelling (tbs) na een scheiding voortzet. In de Wet IB 2001 wordt expliciet vastgelegd dat de tbs zonder tussentijdse afrekening kan worden voortgezet als het vermogensbestanddeel wordt toegerekend aan een echtgenoot die een a.b. heeft in de vennootschap waaraan het vermogensbestanddeel ter beschikking wordt gesteld. De voortzettende ex-echtgenoot is gebonden aan de boekwaarde die zijn ex-echtgenoot direct voorafgaande aan de verdeling van de huwelijksgemeenschap aan zijn deel van het vermogensbestanddeel toekende. Ook fiscale reserves en voorzieningen mogen geruisloos worden doorgeschoven. Belastingplichtigen kunnen er ook voor kiezen om bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap toch af te rekenen. De regelingen inzake de omzetting van afgewaardeerde schuldvorderingen zijn ook van toepassing als een door de ex-echtgenoot afgewaardeerde ter beschikking gestelde schuldvordering aan de belastingplichtige wordt toebedeeld. 3. Waardering duurzaam verpachte woningen Duurzaam verpachte woningen mogen in box III en voor de schenk- en erfbelasting met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011 worden gewaardeerd op een lagere waarde dan de WOZ-waarde. Voor de waardering wordt voortaan aangesloten bij de reeds bestaande tabel ten behoeve van de waardering van verhuurde woningen die onder de huurbescherming vallen (artikel 17a Uitvoeringsbesluit IB 2001 en artikel 10a Uitvoeringsbesluit SW). Als voorwaarde voor de afwijkende waardering geldt dat de pachtovereenkomst voor ten minste 12 jaar moet zijn aangegaan. 4. Codificatie eisen uitgaven voor specifieke zorgkosten Uitgaven voor genees- en heelkundige hulp zijn op basis van vaste jurisprudentie alleen aftrekbaar als de behandeling is uitgevoerd door een arts of op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus is uitgevoerd. Deze eisen worden gecodificeerd. Voor bepaalde paramedici geldt op basis van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) directe toegankelijkheid en is geen verwijzing nodig van een arts. Voor paramedici waarvoor directe toegankelijkheid geldt, wordt ook voor de aftrekbaarheid van de kosten van behandelingen door die paramedici niet meer de eis gesteld van doorverwijzing door een arts. Het gaat om personen die bevoegd zijn tot het voeren van de titel fysiotherapeut, diëtist, ergotherapeut, logopedist, oefentherapeut, orthoptist, podotherapeut, mondhygiënist of huidtherapeut. 5. Defiscalisering vorderingen en schulden krachtens erfrecht Vorderingen en schulden en bloot eigendom/vruchtgebruiksituaties die voortvloeien uit het wettelijk erfrecht worden in de Wet IB 2001 fiscaal genegeerd. Deze defiscalisering wordt uitgebreid naar gevallen waarbij weliswaar niet het wettelijk erfrecht is gevolgd, maar waar op grond van een testament of van een verdeling van de nalatenschap een situatie ontstaat die materieel voldoende vergelijkbaar is met het wettelijk erfrecht. Daaronder vallen: (1) (partiële) verdelingen van een nalatenschap, (2) (keuze)legaten tegen inbreng van de waarde waarbij de inbreng wordt schuldig gebleven, (3) bij testament ontstane onderbedelingsvorderingen van een kind en (4) legitieme vorderingen van een onterfd kind. De defiscalisering blijft beperkt tot vorderingen/schulden of genotsrechten in gevallen waarin de erflater goederen nalaat aan zijn langstlevende partner, en kinderen van de erflater of van die langstlevende partner enkel een niet opeisbare vordering op die partner of een bloot eigendom krijgen. B. Wet loonbelasting 1. Vereenvoudiging gegevensverkeer met inhoudingsplichtigen De wet- en regelgeving met betrekking tot het gegevensverkeer tussen inhoudingsplichtigen en de Belastingdienst wordt vereenvoudigd: • De noodzaak voor een eenduidige loonaangifte is vervallen. De mogelijkheid voor zogeheten “loon-over”-werkgevers om aan te sluiten bij de bestaande loonadministratiepraktijk krijgt een structureel karakter. De inhoudingsplichtige kan bij correcties op het loon met terugwerkende kracht binnen een kalenderjaar de gebruikelijk door hem gevolgde verwerkingswijze blijven volgen. Het loon mag worden toegerekend aan het tijdvak of de tijdvakken waarop dat loon betrekking heeft en wordt geacht in het tijdvak of die tijdvakken waaraan het wordt toegerekend, te zijn genoten. • De huidige tijdelijke regeling voor de uitvraag van jaarloongegevens wordt vereenvoudigd. Bij ministeriële regeling wordt vastgelegd welke gegevens de inspecteur alsnog kan uitvragen. 2. Verduidelijking afdrachtvermindering onderwijs bbl De toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs voor de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) wordt verduidelijkt in de situatie dat de inhoudingsplichtige niet tevens het erkende leerbedrijf is waar de bbl-deelnemer zijn praktijkervaring opdoet. In dat geval kan de inhoudingsplichtige alleen gebruik maken van de afdrachtvermindering onderwijs voor bbl als er een overeenkomst van opdracht bestaat tussen de inhoudingsplichtige en het erkende leerbedrijf waarin onder meer is vastgelegd dat het voordeel van de afdrachtvermindering toekomt aan het leerbedrijf. C. Wet vennootschapsbelasting 1. Modernisering vrijstelling zorginstellingen De vrijstelling voor zorginstellingen wordt gemoderniseerd. Er wordt een inhoudelijke wijziging van de regelgeving voorbereid die op een later moment in werking zal treden. De modernisering voor 2012 blijft beperkt tot de aanpassing van enkele begrippen en een verduidelijking in de wettekst met betrekking tot de zorg voor bejaarden. De toepassing van de vrijstelling terzake van het aanbieden van woonruimte aan bejaarden wordt teruggebracht tot de verzorging van ouderen die niet meer zelfstandig kunnen wonen. Het enkel verhuren van zorgvastgoed is onvoldoende om voor de vrijstelling in aanmerking te komen. 2. Aftrek fictieve kosten vrijwilligers De regeling van de aftrek van fictieve kosten van vrijwilligers voor lichamen waarbij een algemeen maatschappelijk of sociaal belang op de voorgrond staat, wordt aangepast. Voor de begrippen “behartigen van een algemeen maatschappelijk of sociaal belang” wordt voortaan aangesloten bij het begrip ANBI, zoals dat met ingang van 1 januari 2012 op grond van de Geefwet in de AWR wordt opgenomen. De voorwaarde van het sociaal belang wordt in die zin versoepeld dat geen kwantitatieve eis meer wordt gesteld aan de mate waarin het sociaal belang behartigd moet worden. Ook wordt voorgesteld om de bewijslast van “(ernstige) concurrentieverstoring” niet meer bij de inspecteur te leggen, maar dit zo nodig te regelen bij ministeriële regeling. 3. Fondswervende instellingen Voor de toepassing van de faciliteit voor fondswervende instellingen worden de inzet van vrijwilligers en de kenbaarheid van de fondswervende activiteiten uitdrukkelijk als voorwaarden in de Wet Vpb opgenomen. Hierbij speelt een tweetal factoren een belangrijke rol: (a) de kenbaarheid ten aanzien van de bestemming van de opbrengst – voor ten minste 90% voor het goede doel – en (b) de vrijgevigheid bij de afnemers of kopers van de diensten of producten. De activiteiten moeten bovendien ten minste in belangrijke mate met behulp van vrijwilligers worden verricht. De opbrengst van de fondswervende activiteiten moet (nagenoeg) uitsluitend worden uitgekeerd aan een ANBI ingevolge de statuten of een separate overeenkomst. Een fondswervende instelling wordt voor het deel van de winst dat niet wordt uitgekeerd, maar dat ter beschikking blijft van de eigen onderneming, in de Vpb-heffing betrokken. D. Wet belastingen van rechtsverkeer 1. Fiscaal vertegenwoordiger assurantiebelasting Verzekeringsmaatschappijen buiten de EU worden in bepaalde gevallen opnieuw verplicht om een fiscaal vertegenwoordiger in Nederland aan te stellen. Als zij zich daar niet aan houden kan de assurantiebelasting, net zoals vóór 2011, geïnd worden bij de verzekeringnemer. E. Wet omzetbelasting 1. Delegatiebevoegdheid listinggrens Nederland maakt gebruik van de mogelijkheid van een kwartaallisting door ondernemers die intracommunautaire goederen leveren en hanteert daarbij een grens van € 100.000. De grens voor de kwartaallisting wordt niet langer in de Wet OB opgenomen, maar voortaan bij ministeriële regeling vastgesteld. 2. Vereenvoudiging bij nummerverwerving Bij toepassing van een vereenvoudigde ABC-levering wordt voortaan afgezien van de heffing van btw terzake van de nummerverwerving. Als de vereenvoudigde ABC-regeling van toepassing is en de Nederlandse ondernemer onder zijn Nederlandse btw-identificatienummer een intracommunautaire verwerving in een andere lidstaat verricht, is geen sprake van een nummerverwerving in Nederland. F. Wet belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) 1. Forfaitaire afschrijvingstabel in binnenlandse situaties De (vermindering of teruggaaf van) BPM voor binnenlandse gebruikte auto’s moet voortaan worden vastgesteld aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel. Voor binnenlandse situaties kan de BPM niet meer worden berekend aan de hand van een individuele waardepaling van de betreffende auto. 2. Vergunning aangifte per tijdvak Ondernemers die regelmatig voor een ander om een kenteken vragen, kunnen op verzoek in aanmerking komen voor een vergunning om de BPM achteraf per tijdvak te voldoen. Deze vereenvoudigde aangifteregeling leent zich niet zonder meer voor een individuele waardering van een geïmporteerde gebruikte auto. In de Uitvoeringsregeling BPM zal worden opgenomen dat de inspecteur aan de vergunning nadere voorwaarden en beperkingen kan stellen. De vergunning kan daarbij voor gebruikte auto’s beperkt worden tot auto’s waarvoor aangifte wordt gedaan met toepassing van de forfaitaire afschrijvingstabel. 3. BPM-heffing omgebouwde motorrijtuigen In de Wet BPM wordt expliciet vastgelegd dat bij de BPM-heffing voor een omgebouwd motorrijtuig rekening wordt gehouden met de daarvoor eerder betaalde BPM. De eerder betaalde BPM wordt zodanig verrekend, dat per saldo alleen BPM wordt geheven voorzover die na ombouw hoger is dan de BPM zoals die voor dat motorrijtuig gold vóór ombouw. Het te verrekenen bedrag wordt gemaximaliseerd tot het bedrag van de verschuldigde BPM. Er wordt geen teruggaaf verleend als het bij het motorrijtuig behorende belastingbedrag vóór de ombouw meer bedroeg dan na de ombouw. De BPM terzake van de ombouw van een al in Nederland geregistreerd gebruikt motorrijtuig moet worden berekend met toepassing van de forfaitaire afschrijvingstabel. 4. Buitenlandse leaseauto’s In de uitvoeringssfeer is reeds goedgekeurd, dat voor een in andere EU-lidstaat of EER-staat geregistreerde leaseauto onder voorwaarden al direct bij de aangifte BPM de teruggaaf bij export wordt verrekend en per saldo alleen de BPM hoeft te worden betaald die betrekking heeft op de gebruiksperiode in Nederland. Deze goedkeuring wordt in de Wet BPM opgenomen. De maximale overeengekomen huurperiode waarbij de regeling kan worden toegepast, is vier jaar. Bij een wijziging van de overeengekomen huurperiode, of als niet langer aan de voorwaarden voor verrekening wordt voldaan, wordt de verrekende teruggaaf herzien. G. Motorrijtuigenbelasting (MRB) 1. Ook voor autobussen heffing naar houderschap Voor autobussen wordt MRB niet langer geheven terzake van het rijden op de weg, maar wordt de MRB voortaan – net als bij overige motorrijtuigen – geheven terzake van het houderschap. In verband hiermee worden de huidige MRB-tarieven voor autobussen – na de indexatie per 1 januari 2012 – met 11% verlaagd en wordt de minimale schorsingsperiode waarbij geen MRB is verschuldigd op één maand gesteld. 2. Minimumbedrag teruggaaf en heffing bij kort tijdvak Wanneer in de loop van het individuele tijdvak de tenaamstelling van een kenteken wordt gewijzigd of het kenteken wordt geschorst of ontschorst, is door de houder over een deel van het tijdvak te veel of nog geen MRB betaald. De huidige minimumdrempel van € 5 bij de teruggaaf van MRB voor een dergelijk kort tijdvak gaat ook gelden voor eventueel te heffen MRB-bedragen voor een kort tijdvak. 3. Minimumbedrag bij tariefwijzigingen Tariefwijzigingen gelden met ingang van het eerste (driemaands)tijdvak dat aanvangt na de inwerkingtreding van de wijziging. Wanneer een belastingplichtige voor een jaar vooruit heeft betaald, wordt voor nog niet aangevangen tijdvakken een correctie toegepast. De huidige minimumdrempel van € 10 voor een teruggaaf van MRB gaat ook gelden voor eventueel te heffen MRB-bedragen bij tariefwijzigingen. H. Wet op de accijns 1. Binnenlandse commerciële vluchten De vrijstelling respectievelijk de teruggaaf van accijns voor motorbrandstoffen ten behoeve van luchtvaartuigen, anders dan voor plezierluchtvaart, geldt met ingang van 1 januari 2012 ook weer voor binnenlandse vluchten. I. Algemene wet inzake rijksbelastingen 1. Uitbreiding soepele herziening van VA’s naar Vpb De soepele herziening van voorlopige aanslagen (VA’s) in de inkomstenbelasting wordt uitgebreid naar VA’s vennootschapsbelasting. Het herzieningsverzoek wordt door de inspecteur gehonoreerd voorzover de VA waarop het verzoek betrekking heeft op een ander bedrag is vastgesteld dan het bedrag waarop de aanslag, na verrekening van de VA’s en voorheffingen, vermoedelijk zal worden vastgesteld. Tegen de beslissing van de inspecteur tot (gedeeltelijke) afwijzing van een herzieningsverzoek, is bezwaar mogelijk. De staatssecretaris streeft ernaar om in het Belastingplan 2013 de herzieningsprocedure op te nemen in de AWR en deze dan te laten gelden voor alle aanslagbelastingen, maar in elk geval voor definitieve aanslagen inkomstenbelasting. 2. Vergrijpboete na verzuimboete bij nieuwe bezwaren Voortaan kunnen vergrijpboeten na een verzuimboete worden opgelegd als sprake is van feiten en omstandigheden die later bekend zijn geworden (nieuwe bezwaren). De regeling gaat alleen gelden voor achteraf gebleken ontoereikende verzuimboeten. Als bezwaren kunnen worden aangemerkt verklaringen van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige of van derden en boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan. Deze bezwaren zijn nieuw als zij bekend worden na het opleggen van de verzuimboete of ten tijde van het opleggen van de verzuimboete niet zijn onderzocht. In totaal wordt geen hogere boete opgelegd dan zou zijn opgelegd als alle relevante feiten op een eerder moment bekend waren geweest en op dat moment al een vergrijpboete was opgelegd. De eerder opgelegde verzuimboete wordt verrekend met de later alsnog opgelegde vergrijpboete. De regeling zal naar verwachting met name worden toegepast bij de boeten wegens het (gedeeltelijk) niet of niet-tijdig betalen van een aangiftebelasting. In andere gevallen wijkt de delictsomschrijving bij verzuim- en vergrijpboeten af, zodat minder snel sprake is van hetzelfde feit, of kent de wet geen vergrijpboete voor hetzelfde feit. Voor deze maatregel geldt geen overgangsrecht. Degene die vóór de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel een vergrijp heeft begaan, waarvoor op grond van de huidige wetgeving een vergrijpboete kan worden opgelegd, en een verzuimboete opgelegd heeft gekregen, kan straks alsnog een vergrijpboete opgelegd krijgen. 3. Actieve informatieverplichting De belastingplichtige wordt verplicht uit eigen beweging onjuistheden of onvolledigheden aan de inspecteur te melden zodra dat hem bekend is of wordt. Daarbij wordt in eerste instantie gedacht aan de volgende vier gevallen: de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto, de verklaring “geen privégebruik auto”, zogenoemde Edelweissituaties (zie ook hierna onder 4.) en suppleties van BTW. In plaats van het treffen van een afzonderlijke regeling voor elk van deze gevallen wordt in artikel 10a van de AWR een algemene delegatiebepaling opgenomen op grond waarvan de belastingplichtige of inhoudingsplichtige in bepaalde gevallen kan worden verplicht uit eigen beweging de inspecteur van onjuistheden of onvolledigheden mededeling te doen zodra hij met die onjuistheden of onvolledigheden bekend is of wordt, en wanneer en hoe de belastingplichtige deze mededeling moet doen. Het niet-nakomen van de informatieverplichting of van de voorschriften kan worden beboet met een vergrijpboete van maximaal 100% van het bedrag aan belasting dat als gevolg van het niet-nakomen van de informatieverplichting niet is of niet zou zijn geheven. 4. Bestrijding Edelweissroute • De erfgenaam wordt verplicht alsnog een juiste en volledige aangifte te doen zodra hij ervan kennis neemt dat de aangifte erfbelasting over een bestanddeel van het voorwerp van die belasting dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen niet, onjuist of onvolledig is gedaan. De onjuiste aangifte erfbelasting heeft ook gevolgen voor de aangiften IB van de erfgenaam over de afgelopen (twaalf) jaren. Omdat het geërfde zwarte vermogen daarin ontbreekt, zullen ook deze aangiften niet juist gedaan zijn. Voor de correctie van de aangiften IB wordt het gebruik van de Verklaring vrijwillige verbetering buitenlands vermogen voorgeschreven. • De executeur krijgt de verplichting opgelegd om aangifte erfbelasting te doen. • De Belastingdienst wordt verplicht de erfgenamen desgevraagd inzage te geven in de voor de belastingheffing relevante stukken. J. Invorderingwet 1. Verbreding inzet automatische nummerplaatherkenning Handhavingsacties op basis van voertuigherkenning of automatische nummerplaatherkenning worden uitgebreid tot alle belastingen. Voorwaarde is dat sprake is van onbetaald gebleven belastingaanslagen waarvoor inmiddels een dwangbevel is betekend waarop vervolgens geen betaling heeft plaatsgevonden. 2. Eén bankrekeningnummer Teruggaven inkomstenbelasting, BTW, premies volksverzekeringen, inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet en toeslagen worden voortaan alleen nog uitbetaald op een bankrekening die op naam staat van de belanghebbende. Voor alle uitbetalingen – met uitzondering van teruggaven btw – moet éénzelfde bankrekeningnummer worden gebruikt. 3. Uitstel van betaling bij verkrijging blote eigendom eigen woning De uitstelfaciliteit voor erfbelasting verschuldigd bij de verkrijging van de blote eigendom van een eigen woning wordt verfijnd en verruimd. De middelentoets geldt voortaan voor degene die de beschikking heeft over de goederen uit de nalatenschap: de langstlevende ouder, en de eigen woning wordt volledig uitgezonderd van de vermogenstoets. 4. Conserverende aanslag pensioen/lijfrente bij emigratie De regeling voor conserverende aanslagen terzake van lijfrente- en pensioenaanspraken bij emigratie wordt op twee punten in overeenstemming gebracht met een arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011: • De ontvanger moet op het moment dat afkoop of een soortgelijke onregelmatige afwikkeling plaatsvindt, beoordelen of Nederland heffingsbevoegd is. Alleen in specifieke situaties waarin de heffingsbevoegdheid terzake van de afkoop van een pensioen of lijfrente in het belastingverdrag is toegewezen aan het woonland en de conserverende aanslag niet gebaseerd is op de heffingsbevoegdheid van het woonland, staat het ontbreken van de heffingsbevoegdheid van Nederland in de weg aan effectuering van de conserverende aanslag door de ontvanger. Voor die gevallen wordt voortaan kwijtschelding verleend voor het gedeelte van de afkoopsom dat niet in Nederland belastbaar is. • Bij de afwikkeling van een conserverende aanslag wordt voortaan niet alleen rekening gehouden met een waardedaling van de heffingsgrondslag, maar zal ook een tariefvergelijking plaatsvinden. K. Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) • De maximale boete voor het niet of niet-tijdig verstrekken van gegevens en inlichtingen voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van toeslagen door zowel de belanghebbende, zijn partner en medebewoners, als door derden wordt verhoogd naar € 4.920. Daarnaast wordt het mogelijk gemaakt om per overtreding een boete op te leggen tot maximaal 100% van het terug te vorderen bedrag als het aan opzet of grove schuld van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner te wijten is dat er geen, onvolledige of onjuiste gegevens zijn verstrekt. Voor die situaties vervalt het absoluut maximum. Voor derden geldt per overtreding een boete van maximaal € 19.000 (cijfers 2011). • De zogenoemde 10%-regeling voor gevallen waarin het partnerschap in de loop van het berekeningsjaar wordt beëindigd, wordt afgeschaft. • Het herleiden van het inkomen tot een jaarinkomen voor overlijdenssituaties waarin sprake is van een achterblijvende partner of medebewoner wordt afgeschaft. • De termijn waarbinnen een aanvraag voor een tegemoetkoming moet zijn gedaan, wordt verruimd van 1 april volgend op het jaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft naar 1 september. Deze verruiming geldt niet voor de kinderopvangtoeslag. • Van een aantal toeslaggerechtigden heeft de Belastingdienst geen inkomensgegevens. In de Awir wordt een fictie opgenomen, waardoor de Belastingdienst/Toeslagen in deze situaties definitief kan toekennen als ware het inkomen nihil. Krijgt de Belastingdienst/Toeslagen in een later stadium alsnog de beschikking over een inkomensgegeven dan wordt de toegekende toeslag automatisch herzien. L. Diversen 1. Provinciale opcenten Het aantal opcenten op de MRB dat provincies mogen heffen, wordt gemaximeerd op 105 en de datum waarop provincies opcenten kunnen wijzigen, wordt verlegd van 1 april naar 1 januari van enig jaar. 2. BES-wetgeving Er is een aantal maatregelen voor het op 1 januari 2011 in werking getreden fiscale stelsel voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES-eilanden) voorgesteld. Het betreft onder meer het volgende: • Een tariefverlaging van de algemene bestedingsbelasting (ABB) voor horecadiensten. • Een verhoging van de reizigersvrijstelling in de ABB van $ 175 tot $ 500. • Introductie van een tijdelijke overgangsregeling in de ABB voor op 31 december 2010 al vastgelegde of lopende ontwikkelingsprojecten die vanuit Nederland zijn en/of worden gefinancierd. • Een verhoging van de ouderentoeslag in de IB/LB van $ 200 naar $ 1.200. • Het als negatief loon aanmerken van door pensioengerechtigden betaalde pensioenpremie. • Het vergoeden van rente aan belastingplichtigen als de Belastingdienst te laat belasting terugbetaalt. Een deel van de maatregelen zal via een beleidsbesluit al op 1 oktober 2011 in werking treden. 3. EIA/MIA/VAMIL-meldingen volledig digitaal Met ingang van 2012 zullen de EIA/MIA/VAMIL-meldingen volledig digitaal plaatsvinden. Daarmee wordt de gehele aanvraag van deze regelingen ondergebracht in het E-loket van het AgentschapNL. WET UITWERKING AUTOBRIEF A. Wet belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) • Er is een tariefstructuur voor de BPM voorgesteld voor de jaren tot en met 2015. Met ingang van 1 juli 2012 worden de huidige voor benzine en diesel verschillende schijven zodanig aangepast dat in 2015 voor benzine en diesel dezelfde schijven en tarieven van toepassing zijn. De CO2-schijfgrenzen worden jaarlijks per 1 januari neerwaarts bijgesteld (in 2012 per 1 juli). De CO2-grenzen voor benzine en diesel groeien langzaam naar elkaar toe tot gelijke waarden in 2015. De tariefstructuur wordt ten opzichte van de huidige structuur uitgebreid met een vierde schijf. • De vaste dieseltoeslag wordt met ingang van 1 juli 2012 vervangen door een CO2-gerelateerde toeslag, die aanvangt bij een CO2-uitstoot van 70 gr/km. B. Wet motorrijtuigenbelasting (MRB) • De MRB-vrijstelling voor zuinige en zeer zuinige auto’s wordt met ingang van 1 januari 2014 beëindigd. Voor auto’s met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 gr/km wordt in 2014 en 2015 een tijdelijke vrijstelling geïntroduceerd. • Tot 1 januari 2014 gelden de huidige CO2-vrijstellingsgrenzen (benzine 110 gr/km, diesel 95 gr/km). • De korting van € 12 bij een jaarbetaling voor de MRB wordt afgeschaft. C. Bijtelling loon- en inkomstenbelasting • Tot 1 juli 2012 blijven de huidige CO2-grenzen voor het 14%-bijtellingspercentage en het 20%-bijtellingspercentage van toepassing. Deze grenzen worden jaarlijks per 1 januari neerwaarts bijgesteld (in 2012 per 1 juli). De CO2-grenzen voor benzine en diesel groeien langzaam naar elkaar toe tot gelijke waarden in 2015: Bijtelling LB/IB afhankelijk van CO2-uitstoot 2011-2015 (in gr/km): Benzine 2012, 1 januari 2012, 1 juli 2013 2014 2015 14%-bijtelling < 111 < 103 < 96 < 89 < 83 20%-bijtelling 111-140 103-132 96-124 89-117 83-110 25% bijtelling > 140 >132 >124 >117 >110 Diesel 14%-bijtelling < 96 < 92 < 89 < 86 < 83 20%-bijtelling 96-116 92-114 89-112 86-111 83-110 25%-bijtelling > 116 > 114 >112 > 111 > 110 • Auto’s houden een verlaagd bijtellingspercentage voor een periode van 60 maanden (de gebruikelijke leaseperiode), rekenend vanaf het moment dat de auto voor het eerst op kenteken is gesteld. Aan het eind van een periode wordt bekeken of de auto tegen de dan geldende CO2-grenzen opnieuw voor een verlaagd bijtellingspercentage in aanmerking komt. • Voor auto’s waarvan het kenteken voor 1 juli 2012 voor de eerste maal op naam is gesteld en die auto al voor 1 juli 2012 en ook daarna aan dezelfde belastingplichtige ter beschikking staat, blijft de verlaging van de bijtelling van voor de aanscherping van de CO2-uitstootgrenzen op 1 juli 2012 van toepassing. Ook als het kenteken van een auto al voor 1 juli 2012 op naam van de eigenaar staat en de auto op of na 1 juli 2012 voor het eerst aan de belastingplichtige ter beschikking staat, blijft de verlaging van de bijtelling behouden zoals die geldt op 30 juni 2012. Indien het kenteken van een auto die voor het eerst op naam is gesteld voor 1 juli 2012, op of na 1 juli 2012 op naam van een nieuwe eigenaar wordt gesteld, wordt ervan uitgegaan dat de auto vanaf de dag dat het kenteken voor het eerst op naam is gesteld onder de regeling viel zoals die geldt voor auto’s waarvan het kenteken voor het eerst op naam is gesteld na 30 juni 2012. Een eigendomsoverdracht van een auto die aan een belastingplichtige ter beschikking staat, heeft geen gevolgen voor de verlaging van de bijtelling zolang die auto aan de betreffende belastingplichtige ter beschikking staat. • Voor personenauto’s met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 gr/km die in de periode 1 januari 2012 tot en met 2015 worden aangeschaft, geldt gedurende een periode van 60 maanden een bijtellingspercentage van nihil. • Voor auto’s waarvan het kenteken vóór 1 januari 2012 voor het eerst op naam is gesteld en die een C02-uitstoot hebben van 0 gr/km is tot 1 januari 2017 een bijtelling van 0% van toepassing. D. Overige maatregelen autobelastingen 1. Gasvormige brandstoffen en biobrandstoffen • Het accijnstarief voor vloeibaar gemaakt petroleumgas (LPG) wordt op 1 januari 2012 verhoogd met € 25 per 1.000 kg en op 1 januari 2013 nog eens met € 25 per 1.000 kg. • Het tarief in de energiebelasting voor aardgas dat via een aansluiting aan een CNG-vulstation wordt geleverd, wordt per 1 januari 2012 verhoogd met € 0,0642 per m³ en met € 0,064 per m³ met ingang van 1 januari 2013. • Voor CNG dat niet vanuit het aardgasdistributienet via een CNG-vulstation wordt afgeleverd, wordt de energiebelasting niet geheven van de verbruiker maar van de leverancier van het aardgas. • De mogelijkheid tot gedeeltelijke teruggaaf van accijns wordt beperkt tot motorbrandstoffen die een hoeveelheid biobrandstof bevatten die meer bedraagt dan het in EU-richtlijn nr. 2009/28 genoemde percentage van het energieverbruik in het vervoer dat in 2020 afkomstig moet zijn van hernieuwbare bronnen (10% op basis van energie-inhoud). 2. Voor groen gas geschikte auto’s • De CO2-grenzen en -tarieven voor benzineauto’s worden met ingang van 1 juli 2012 van toepassing op aardgasauto’s waarvan de aardgasinstallatie al in de fabriek is ingebouwd. Voor deze auto’s wordt ter compensatie in de MRB de LPG-toeslag van toepassing die geldt voor auto’s met een LPG-3-installatie. 3. Bijtelling LB/IB bestelauto’s • De verklaring dat een bestelauto uitsluitend zakelijk wordt gebruikt, wordt met ingang van 1 januari 2012 ingevoerd. Met deze (gezamenlijke) verklaring kan worden aangegeven dat met de bestelauto niet privé wordt gereden. De Belastingdienst zal hiervoor een digitaal formulier ter beschikking stellen. De ondernemer kan de rittenregistratie achterwege laten als hij van de inspecteur een ontvangstbevestiging van de verklaring heeft ontvangen. 4. Btw-heffing privégebruik auto van de zaak • Een auto die kosteloos in gebruik wordt gegeven voor privédoeleinden, waaronder woon-werkverkeer, is vanaf 1 juli 2011 voor de btw belast als een fictieve dienst naar het werkelijke privégebruik. Dit is al geregeld door aanpassingen in de Uitvoeringsbeschikking OB en in het Besluit uitsluiting aftrek OB (BUA). De voor de fictieve dienst verschuldigde btw kan worden berekend via een forfait, dat op jaarbasis 2,7% van de catalogusprijs (inclusief btw en BPM) bedraagt. Een voorstel tot goedkeuring van de wijziging in het BUA is in het wetsvoorstel opgenomen. • Met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2011 wordt ook een regeling opgenomen voor de gevallen waarin een auto niet kosteloos in gebruik is genomen, maar tegen een lagere vergoeding dan de zogenoemde normale waarde. In dat geval wordt de grondslag voor de btw-heffing verhoogd naar de normale waarde. In een beleidsbesluit zal worden goedgekeurd dat in deze situatie het forfait van 2,7% van de catalogusprijs (incl. btw en BPM) mag worden toegepast. GEEFWET In de Geefwet is het volgende pakket aan fiscale maatregelen voorgesteld: 1. ANBI-status ook bij commerciële activiteiten De uitoefening van commerciële activiteiten staat in beginsel niet in de weg aan het verkrijgen of behouden van de ANBI-status. Er komt een beleidsbesluit waarin een ruimhartiger beleid wordt voorgeschreven met betrekking tot commerciële activiteiten van ANBI’s. Vereist blijft wel dat de instelling (nagenoeg) uitsluitend het algemeen nut moet beogen. 2. Verruiming giftenaftrek Vpb De giftenaftrek in de Vpb wijzigt als volgt: a. De drempel van € 227 vervalt. b. Het totale bedrag dat per jaar als aftrekbare gift kan worden aangemerkt, wordt verhoogd van maximaal 10% van de winst naar maximaal 50%, waarbij het totaal aan aftrekbare giften per jaar niet meer mag bedragen dan € 100.000. c. De aftrek van giften aan ANBI’s die als culturele instelling (een ANBI die zich voor meer dan 90% op cultuur richt) zijn aangemerkt, wordt verder gestimuleerd door het introduceren van een verhoging van 50% (zie punt 8 hierna). 3. Stimulering cultureel ondernemerschap a. De winstdrempel voor de vrijstelling in de Vpb voor ANBI’s en SSBI’s wordt verdubbeld tot € 15.000 op jaarbasis of € 75.000 over het jaar zelf en de vier voorafgaande jaren tezamen. Voor de berekening van de drempel wordt aangesloten bij de regels voor fiscale winstberekening. De fondswerversaftrek en de bestedingsreserve blijven hierbij buiten beschouwing. Is in enig jaar verlies geleden dan wordt de winst voor dat jaar op nihil gesteld. De eis vervalt dat het algemeen of sociaal belang op de voorgrond moet staan. ANBI’s en SBBI’s en andere stichtingen en verenigingen die via (cultureel) ondernemerschap hun eigen inkomsten genereren worden op deze wijze niet meer geconfronteerd met de administratieve en financiële lasten die samenhangen met het doen van aangifte. b. Culturele instellingen krijgen de mogelijkheid te kiezen voor een integrale belastingplicht. In dat geval kunnen gedeeltelijk belastingplichtige culturele stichtingen en verenigingen de winsten uit het ondernemingsgedeelte salderen met de exploitatietekorten uit het niet-ondernemingsdeel. Het verzoek voor integrale belastingplicht moet bij de inspecteur worden ingediend en hij beslist bij een voor bezwaar vatbare beschikking. De optie geldt voor een periode van minimaal 10 jaar of een veelvoud daarvan. Ook buitenlandse lichamen die zijn aangemerkt als culturele instelling kunnen opteren voor integrale belastingplicht. c. Het vormen van een (her)bestedingsreserve wordt verruimd. De verruiming geldt voor culturele instellingen en voor verenigingen en stichtingen die een sociaal belang behartigen en de winst hoofdzakelijk realiseren door de inzet van vrijwilligers. Dotaties aan de bestedingsreserve leiden tot uitstel van Vpb en als de reserve volledig wordt aangewend, kan zelfs sprake zijn van afstel van belastingheffing. 4. Definitie ANBI a. Een vennootschap met in aandelen verdeeld kapitaal, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij of een andere rechtsfiguur waarin bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen worden opgenomen, kunnen niet meer als ANBI worden aangemerkt. b. De definitie van een ANBI wordt overgeheveld van de Wet IB 2001 naar de Algemene wet inzake rijksbelastingen. c. Het ANBI-begrip zal nader worden ingevuld door een opsomming van doelen die beschouwd worden als van algemeen nut. 5. Codificatie voorwaarden vrijwilligersvergoeding De voorwaarden voor aftrekbaarheid van de vrijwilligersvergoedingen worden wettelijk vastgelegd. 6. Verruiming vrijwilligersregeling loonbelasting De kring van instellingen waarvoor de vrijwilligersregeling geldt, wordt verruimd voor de vrijwilligers van een ANBI die een vergoeding ontvangen van maximaal € 150 per maand en € 1.500 per kalenderjaar en die niet in dienstbetrekking zijn bij die ANBI. Hierdoor kunnen ook ANBI’s die wel aan de Vpb zijn onderworpen voor hun vrijwilligers gebruik maken van de faciliteit. ANBI’s die niet Vpb-plichtig zijn of vrijgesteld zijn, kwamen al in aanmerking voor de faciliteit. Bij giften die bestaan uit het afzien van een vergoeding voor daadwerkelijk gemaakte kosten, geldt dat sprake moet zijn van kosten die naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen behoren te worden vergoed, zoals reiskosten. Ook als de vrijwilliger geen vergoedingsregeling heeft getroffen met de ANBI kunnen dergelijke daadwerkelijk gemaakte kosten in aftrek worden gebracht. Bij het afzien van een vergoeding voor autokosten per auto (anders dan per taxi) wordt een gift in aanmerking genomen tot € 0,19 per kilometer. Er is een anticumulatieregeling opgenomen waardoor het bedrag van de aftrek van de werkelijke kosten moet worden verminderd met de forfaitaire kostenvergoeding. 7. Introductie negatieve giftenaftrek Er komt een negatieve persoonsgebonden aftrekpost voor giften die onder een ontbindende voorwaarde worden gedaan en na verloop van tijd worden herroepen of ontbonden. In het jaar dat de gever de gift herroept, moet hij het eerder in aftrek gebrachte bedrag (inclusief de daarbij eventueel toegepaste opslag: zie punt 8 hierna) tot zijn inkomen uit werk en woning rekenen. 8. Multiplier giftenaftrek, aanpassing aftrek uitgaven monumentenpanden a. Er komt een multiplier in de giftenaftrek in zowel de IB als in de Vpb voor giften aan culturele instellingen. Hierdoor mogen giften aan een dergelijke ANBI in de IB onbegrensd en in de Vpb tot een gezamenlijk bedrag van maximaal € 5.000 worden vermenigvuldigd met een factor 1,5. In verband met staatssteunaspecten wordt de multiplier in de giftenaftrek ter goedkeuring voorgelegd aan de Europese Commissie. De multipliers in de IB en de Vpb vervallen vijf jaar na de inwerkingtreding. Instellingen die als culturele instelling zijn aangemerkt, worden op de door de Belastingdienst gepubliceerde ANBI-lijst van een herkenningsteken voorzien. De inspecteur beslist op een verzoek tot aanmerking als culturele instelling bij voor bezwaar vatbare beschikking. b. De drempel in de persoonsgebonden aftrek van uitgaven voor monumentenpanden vervalt. c. Nog slechts 80% van de onderhoudskosten van monumentenpanden is vanaf 2012 aftrekbaar. Onderhoudskosten waarvoor een subsidie wordt verstrekt, kunnen niet in aftrek worden gebracht. De beperking van de aftrek van onderhoudskosten geldt zowel voor monumenten die als eigen woning kwalificeren als voor monumenten die onder de vermogensrendementsheffing vallen. Er is voor de jaren 2012 en 2013 een overgangsregeling getroffen voor onderhoudskosten waartoe voor 1 januari 2012 al onherroepelijke verplichtingen zijn aangegaan en waarvan de betaling plaatsvindt in 2012 of 2013. Dit moet met rekeningen aangetoond kunnen worden. d. De mogelijkheid tot aftrek van de eigenaarslasten en afschrijvingen van monumentenpanden vervalt in het geheel vanaf 1 januari 2012. WET TOEPASSING DWANGSOMREGELING TOESLAGEN Het wetsvoorstel Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen regelt het moment en de wijze waarop de dwangsomregeling van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing wordt op beschikkingen die betrekking hebben op inkomensafhankelijke regelingen waarvan de uitvoering is opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen (Wet op de zorgtoeslag, Wet op de huurtoeslag, Wet kinderopvang en regelingen kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de Wet op het kindgebonden budget). De procedureregels die gelden voor de Belastingdienst/Toeslagen bij de uitvoering van het toeslagenproces zijn vastgelegd in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Omdat de Awb van toepassing is op de Awir geldt de dwangsomregeling in beginsel ook voor beschikkingen op aanvraag van de Belastingdienst/Toeslagen. Op grond van de dwangsomregeling verbeurt een bestuursorgaan een dwangsom als het niet binnen de geldende wettelijke termijn beslist op een verzoek van een belanghebbende om een beschikking. Die dwangsom loopt op van € 20 per dag tot € 40 per dag dat het bestuursorgaan te laat is met het geven van een beschikking. Het maximumbedrag is € 1.260. Bij de invoering van de Wet dwangsom en beroep bij niet-tijdig beslissen is onderkend dat sommige wettelijke beslistermijnen mogelijk niet reëel zijn en zouden moeten worden aangepast. Deze beoordeling heeft destijds niet plaatsgevonden voor de beslistermijnen die gelden voor de Belastingdienst/Toeslagen. De dwangsomregeling zou aanvankelijk voor het eerst gaan gelden voor beschikkingen met betrekking tot het jaar 2012. In verband met mogelijke problemen met het nieuwe toeslagensysteem en de daarmee samenhangende financiële risico’s stelt het kabinet voor om de dwangsomregeling van toepassing te laten worden op beschikkingen die betrekking hebben op het berekeningsjaar 2013 en later. Daarnaast stelt het kabinet voor om de dwangsomregeling niet te laten gelden voor beschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen in het kader van het definitief toekennen van toeslagen. De definitieve toekenning is volgens het kabinet niets anders dan een eindafrekening. Op alle voorafgaande stappen waarbij de burger actief een aanspraak maakt en een beschikking krijgt met materiële consequenties blijft de dwangsomregeling van toepassing. Tot slot stelt het kabinet voor om het mogelijk te maken de dwangsomregeling tijdelijk of gedeeltelijk buiten werking te stellen om grote financiële risico’s te voorkomen in het geval zich incidenten voordoen in de vorm van verstoringen in het uitvoeringsproces. Bron:RB